Hoge Raad: voorwaardelijke ontbinding na ontslag staande voet blijft mogelijk, maar…

Kan de werkgever, ook in het ‘nieuwe arbeidsrecht’, een voorwaardelijk ontbindingsverzoek bij de rechter indienen na een ontslag op staande voet? Deze vraag was de afgelopen 1,5 jaar trending topic in arbeidsrechtland. De meningen hierover liepen uiteen. De Hoge Raad heeft deze vraag beantwoord: werkgevers kunnen nog steeds een verzoek indienen tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Wel gelden er bepaalde voorwaarden en is het nut beperkt.

Waarom een voorwaardelijk ontbindingsverzoek?

Als een werkgever een werknemer op staande voet ontslaat, dan kan dit ontslag later, door een uitspraak van de rechter, ongeldig blijken te zijn. Het gevolg van een ongeldig ontslag is dat de werknemer in dienst is gebleven en, onder meer, achterstallig salaris kan vorderen. Om zich zoveel mogelijk in te dekken tegen dit risico, kan de werkgever de rechter vragen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor het geval later inderdaad blijkt dat het ontslag op staande voet ongeldig was. Zo ontstaat er sowieso een rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst. De werknemer kan dan, mocht het ontslag op staande voet ongeldig blijken, alleen salaris vorderen tot aan de door de rechter bepaalde einddatum.

Wat is er veranderd?

Voordat het nieuwe ontslagrecht 1 juli 2015 in werking trad, was een voorwaardelijk ontbindingsverzoek volgens de Hoge Raad altijd mogelijk. Het doel van de ontbindingsprocedure was toen het verkrijgen van een snelle, definitieve beslissing van de rechter over het einde van de arbeidsovereenkomst: er stond namelijk geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Met de WWZ is dat veranderd. Het is nu wel mogelijk om in hoger beroep te gaan tegen een ontbindingsbeslissing van de rechter. In hoger beroep kan de arbeidsovereenkomst vervolgens (met terugwerkende kracht) worden hersteld. Hierdoor verschaft een voorwaardelijk ontbindingsverzoek geen definitieve duidelijkheid meer over het eindigen van de arbeidsovereenkomst. De vraag was dus of in het huidige wettelijke systeem nog wel plaats is voor een voorwaardelijk ontbindingsverzoek van de werkgever.

Hoge Raad: voorwaardelijk ontbindingsverzoek kan nog steeds

De Hoge Raad heeft deze vraag eind december 2016 beantwoord. Hij oordeelde dat een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ook onder het huidige recht mogelijk is. Een werkgever kan hier nog steeds belang bij hebben omdat de werknemer een procedure kan starten waarin het ontslag op staande voet kan worden vernietigd. Verder zegt de Hoge Raad dat er in de wettekst en Parlementaire Geschiedenis geen aanwijzingen staan dat een voorwaardelijk ontbindingsverzoek niet meer mogelijk zou zijn.

Eisen en beperkingen

De Hoge Raad heeft wel een aantal eisen gesteld aan een voorwaardelijk ontbindingsverzoek:

  • de rechter moet het voorwaardelijke ontbindingsverzoek en het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet in principe gelijktijdig behandelen en gelijktijdig uitspraak doen;
  • het is de rechter niet toegestaan om de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden voor het geval de arbeidsovereenkomst in hoger beroep zou worden hersteld;
  • de rechter moet een voorwaardelijk ontbindingsverzoek afwijzen als het ontslag op staande voet in stand wordt gelaten; en
  • de rechter mag een voorwaardelijk ontbindingsverzoek alleen in behandeling nemen als de termijn waarbinnen de werknemer een verzoek tot vernietiging van het ontslag kan indienen, nog niet is verstreken (2 maanden na de opzegging).

Nut voorwaardelijk ontbindingsverzoek: beperkt en begrensd

Kortom, een voorwaardelijk ontbindingsverzoek is ook onder het huidige recht mogelijk. Het kan nog steeds nuttig zijn voor de werkgever om zo’n verzoek in te dienen. Voor een voorwaardelijk ontbindingsverzoek geldt nu wel een aantal eisen.  Veder is het nu zo dat als de kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet ongeldig is, maar de arbeidsovereenkomst wel ontbindt, het hof in hoger beroep de arbeidsovereenkomst weer kan herstellen. Een voorwaardelijk ontbindingsverzoek dekt dus alleen de risico’s van de werkgever tot een eventueel hoger beroep.

Bron: Hoge Raad, 23 december 2016